Artikelen © Diana Vernooij 2007
terug naar Artikelen
Vorm & Leegte, kwartaalblad boeddhisme, mens, samenleving - 46

Armoede

Forum en Leegte -10, winter 2007

Aan het begin van de eenentwintigste eeuw is het aantal arme mensen groter dan ooit - ook in landen waar de economie groeit. Dit ondanks afspraken op wereldconferenties en goede voornemens van regeringen. Hoe kijkt het boeddhisme tegen armoede aan?

Keert het boeddhisme zich af van de wereld? Richt het zich alleen op het verwerven van individueel heil? Hoewel veel mensen dat niet verwachten, hield de Boeddha zich ook bezig met vraagstukken van armoede en rechtvaardigheid. De Boeddha sprak wel degelijk over het maatschappelijke belang van zijn leer, zegt Han de Wit: “De Boeddha was een koningszoon en daarom nauw betrokken bij de maatschappelijke vraagstukken waar zijn vader als koning mee te maken had. Ook hij stelde de vraag hoe een samenleving zo kon worden ingericht dat zij het welzijn van de mensen zou bevorderen.”
Een van de toespraken van de Boeddha, opgenomen in de Cakkavatti Sihanada Sutta, beschrijft hoe een reeks koningen verlichte wereldheersers werden doordat zij de principes van menselijkheid diep in hun samenleving verankerden. Hieraan kwam een eind toen een koning zijn plicht verwaarloosde om gebrek in zijn rijk te voorkomen. Weldra ontstond er grote armoede. Iemand van het volk begon – uit honger – te stelen en werd daarvoor voor de koning geleid. De koning loste het probleem op door de dief geld te geven zodat hij toch een behoorlijk leven kon leiden en niet meer behoefde te stelen. Deze welwillendheid bracht vele anderen op een idee: stelen loont onder deze koning! Een ware epidemie van diefstal was het gevolg en de schatkist van de koning raakte steeds leger. Om daaraan een halt toe te roepen nam de koning krachtige maatregelen: hij liet dieven nu in het openbaar met de dood straffen. Om daaraan te ontkomen namen dieven hun toevlucht tot leugens over hun daden. Zo drong niet alleen diefstal maar ook de leugen deze samenleving binnen. Tot overmaat van ramp bracht het voorbeeld van koninklijk geweld zijn onderdanen ook nog op een ander idee: geweld, inclusief moord en doodslag, kun je gebruiken voor je eigen doeleinden. En zo ontstond een gewelddadige samenleving, gebaseerd op het recht van de sterkste. De Wit: “Volgens de Boeddha hebben maatschappelijke misstanden hun startpunt in het negeren van het bestaan van armoede en in het samenkomen van slecht maatschappelijk bestuur en de manier waarop de mensen daarop reageren.”

Geen plicht
Armoede is dus, ook in de ogen van de Boeddha, een maatschappelijke misstand. Hoe gaan boeddhisten nu om met deze misstand? Het boeddhisme is op het hier en nu gericht. “Neem armoede heel serieus.” bepleit daarom De Wit, “Onderzoek vanuit het hier en nu telkens wat jij vanuit jouw positie kan doen aan armoede. En doe dat dan ook.” Heb je als boeddhist daarmee de plicht je persoonlijk in te zetten voor een eerlijker verdeling? Christa Anbeek vraagt het zich af. “Het boeddhisme spreekt niet over een ‘individuele plicht’. Het nodigt je wel uit om in je eigen leven na te gaan hoe je een bijdrage kunt leveren aan meer welzijn. Boeddhisten doen de gelofte zich in te zetten om het lijden in de wereld te verminderen. Je kunt daar ook onder verstaan dat je je inzet voor meer welzijn en minder onrecht in deze wereld.” Ook Varamitra gelooft niet in een plicht om bij te dragen aan een eerlijker verdeling van de rijkdom. “Laat dat maar aan de overheid over. Beter zou het zijn als we spontaan op basis van onze beoefening in staat zijn om vrijgevigheid te beoefenen, in wat voor vorm dan ook.” Han de Wit beaamt dit: “Het spoort met onze boeddhanatuur, ons diepe verlangen dat het goed mag gaan met de samenleving. Niet uit plicht dus, maar vanuit dit diepe verlangen, gepaard aan inzicht in het effect van armoede, beoefenen we dan dana, vrijgevigheid.“

Riekje Boswijk vindt rijkdom een grote verantwoording met zich meenemen. “Sommige mensen lukt het om veel geld bij elkaar te harken, omdat ze daar nu eenmaal handiger in zijn dan andere mensen. Maar ik vind dat je dan de plicht hebt om dat geld naar die plaatsen te sluizen waar het weer zinnig besteed wordt. Wie iets bezit moet het goed beheren. Doorgaans doen rijke mensen dat niet.” Wat haar vooral tegenstaat is dat in onze samenleving mensen die, in haar ogen, relatief onbelangrijk werk doen veel geld verdienen; terwijl de mensen die heel belangrijk werk doen veel te weinig verdienen. “Entertainers verdienen kapitalen, ook bestuurders krijgen topsalarissen die onevenredig zijn met het werk dat ze er voor leveren. Boeren die zorgen voor ons dagelijks eten, zorgverleners in ziekenhuizen verdienen in verhouding niets, terwijl ons bestaan toch van hun werk afhangt.” Boswijk ervaart het niet zozeer een plicht als wel een vanzelfsprekendheid dat ze zich inzet om een eerlijker verdeling en een rechtvaardiger samenleving te bewerkstelligen. “Ik heb als klein kind al gezien dat mijn ouders zich niet hebben kunnen ontwikkelen domweg omdat er eten op de plank moest komen en ik heb dat ervaren als een pijnlijke tragedie. Je zou kunnen zeggen dat ik uit liefde voor mijn ouders nog steeds begaan ben met het armoedeprobleem en een verantwoorde bijdrage probeer te geven.”

Jean Karel Hylkema wil niet denken over rijkdom en armoede als teken van onrecht. Dat getuigt niet van boeddhistisch inzicht: “De toestand waarin iemand zich bevindt is niet zozeer het resultaat van recht of onrecht, maar een resultaat van de wet van oorzaak en gevolg.” Hij haalt een Tibetaans gezegde aan: ‘Hoe de kwaliteit van je huidige bestaan is, is het gevolg van je vroegere handelen van lichaam, spraak en geest. Hoe de kwaliteit van je toekomst zal zijn, wordt bepaald door je huidige handelingen van lichaam, spraak en geest’. Als hij al over ‘recht’ wil spreken, dan heeft Hylkema het liever over het recht en de kans van een ieder om zijn eigen toekomst te bepalen: “Mensen die nu over veel geld en goederen kunnen beschikken, hebben dat te danken aan hun eerdere karmische daden die deze toestand hebben veroorzaakt.” Vanuit boeddhistisch inzicht is er geen plicht om je in te zetten voor een eerlijker verdeling. “Maar als je verlichting wilt bereiken is het, karmisch gezien, verstandig om zelf in je directe omgeving verschillen in inkomen en bezit te verminderen.” Hij vindt ook dat je er als boeddhist in het Westen verantwoordelijk voor bent dat de westerse cultuur bekend raakt met de boeddhistische inzichten, zoals de werking van karma. “Als die meer bekend raken, zal dat een grote verandering ten goede van de westerse cultuur tot gevolg hebben.”

Voddenpijmonnik
Varamitra heeft moeite met het begrip armoede. “Zelf plaats ik armoede allereerst in de geestelijke en pas op de tweede plaats in de materiële sfeer. Materieel behoor ik tot de 'armen' van Nederland. En daar hoort dan politiek gezien een bepaalde houding bij. Vooral dat ik zielig ben en mag klagen en wekelijks een pakketje levensmiddelen mag ophalen bij de voedselbank. Maar de armoedegrens is uitermate relatief. Ik heb ook geen behoefte aan al die materiële ballast. Mijn rijkdom zit erin dat ik intens geniet van mijn studie, meditatie, het lesgeven in het boeddhistisch centrum en van de interreligieuze contacten. Ik verdien daar 'niets' mee. Ik ben dus duidelijk een geval waarin de geestelijke rijkdom de materiële armoede meer dan volledig compenseert. In boeddhistische termen ben ik een moderne, hedendaagse variant van de voddenpijmonnik.”
Niet de ervaring van armoede versus rijkdom, of recht versus onrecht was de meest wezenlijke ervaring van de Boeddha, vindt Christa Anbeek. Zij benadrukt de voorbijgaande aard van alles: “De meest fundamentele ervaring waar de Boeddha mee worstelde was de ervaring van de vergankelijkheid van het leven. De Boeddha liet zonder aarzeling zijn luxe en rijkdom achter voor het onvergankelijke. Ook van degenen die dezelfde weg wilden gaan, vroeg hij hun bezittingen en huis achter zich te laten.” Volgens Anbeek gaat het dus niet in eerste instantie om een betere verdeling van de goederen maar om het inzicht dat materiële rijkdom niet helpt bij het vinden van bevrijding. Hylkema onderschrijft dit: “Ik ken nogal wat rijke mensen die door hun rijkdom in een soort paranoïde toestand zijn geraakt. Ze zijn voortdurend bang zijn dat zij hun rijkdom zullen verliezen. Ze voelen zich bedreigd en bouwen hun verblijfplaatsen om tot een soort onneembare forten. De kans is groot dat deze mensen door hun paranoïde gedrag nu de karmische zaden leggen, die hen in de toekomst in armoede zullen doen leven. Daarnaast ken ik ook vele zogenaamd arme mensen die tevreden zijn en een innerlijke rust en vertrouwen hebben ontwikkeld. Wellicht leggen zij daardoor nu de karmische zaden voor een toekomst waarin zij over meer geld en goederen kunnen beschikken. Maar ook dat is geen garantie voor een blijvende toestand. Alles is aan verandering onderhevig.”
De ‘geestelijke armoede’ is volgens Varamitra de wortel van het probleem. “Zolang de mensheid in de ban is van de drie vergiften haat, hebzucht en onwetendheid, zal er armoede bestaan. We zouden daarom onze aandacht niet alleen moeten besteden aan de zwakken in de samenleving maar ook aan de maatschappelijk en sociaal sterken. De boeddhistische leer is de grootste gift die je de mensheid kan geven omdat het leidt tot geestelijke rijkdom en tot inzicht, die de oneindige bron is van vrijgevigheid.” Zijn eigen onvermogen om aan geestelijke armoede iets te doen raakt hem vele malen meer dan de materiële armoede. “Ik zie dat bijna als een hopeloze opgave. Maar elke druppel geestelijke voeding in de onmetelijke oceaan van onwetendheid is er een.” En hij blijft erbij: “zowel de materiële als de geestelijke armoede is alleen op te lossen via de weg van wijsheid en compassie”.

Diana Vernooij is redacteur van Vorm & Leegte